De hoogte van de onderhoudsbijdrage voor kinderen tussen 18 en 21 jaar in Amsterdam wordt bepaald door een zorgvuldige afweging van de draagkracht van de ouders en de behoefte van het kind. Volgens artikel 1:395a BW moet de bijdrage redelijk zijn en afgestemd op de financiële situatie van beide partijen, rekening houdend met de extreem hoge levenskosten in de hoofdstad.
Draagkracht van ouders
De draagkracht wordt berekend op basis van inkomen, vaste lasten zoals hoge Amsterdamse huur of hypotheek, en andere verplichtingen. Rechters van de Rechtbank Amsterdam hanteren de 'tremanormen' als richtlijn, die een percentage van het netto inkomen voorschrijven. Voor alleenstaande ouders in Amsterdam geldt vaak een hogere vrijlatingsnorm vanwege de torenhoge woonlasten en gemeentelijke belastingen.
Behoefte van het kind
De behoefte omvat studiekosten aan de UvA of HvA, exorbitante woonlasten in wijken als De Pijp of Oud-West, en dagelijks levensonderhoud. Facturen voor collegegeld, huur van een kamer à €800-€1.200 per maand, boeken en OV-kaart zijn essentieel om de claim te onderbouwen. Het kind moet aantonen dat eigen inkomen, zoals een bijbaantje in de horeca, ontoereikend is voor de Amsterdamse prijzen.
Praktijkvoorbeelden uit Amsterdam
In een recente uitspraak van de Rechtbank Amsterdam kende de rechter een student €550 per maand toe, gebaseerd op €1.500 maandelijkse kosten (inclusief €1.000 huur) minus €400 eigen bijdrage uit een deeltijdbaan. Ouders met een gezamenlijk inkomen onder de €4.500 netto, aangepast aan Amsterdamse normen, dragen vaak minder bij maar moeten rekening houden met lokale inflatie op huur en boodschappen.
Belangrijk: wijzigingen in inkomen of studielocatie, zoals verhuizing binnen Amsterdam, moeten direct worden gemeld aan de Rechtbank Amsterdam of deurwaarder voor aanpassing van de bijdrage.