Het evenredigheidsbeginsel in de Amsterdamse handhaving
Het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3:4 Awb, is essentieel bij de keuze en oplegging van handhavingsmaatregelen door de gemeente Amsterdam. Dit beginsel eist dat de maatregel geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is ten opzichte van het doel en de overtreding. Voorafgaand aan bestuursdwang of boetes moet worden onderzocht of een mildere ingreep, zoals een waarschuwing of vrijwillige naleving, mogelijk is in de stedelijke context van Amsterdam.
In Amsterdam speelt bij de toepassing de ernst van de overtreding een sleutelrol, naast specifieke omstandigheden van de overtreder, zoals economische impact op ondernemers in de binnenstad of gezondheidseffecten door overlast in dichtbevolkte wijken als de Jordaan of de Pijp. Rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onderstreept dat een disproportionele maatregel nietig kan zijn. Een voorbeeld is het schorsen van een last onder dwangsom bij illegale Airbnb-verhuur als de verhuurder vrijwillig stopt en saneert.
Toepassing in de Amsterdamse praktijk
Stappen in de evenredigheidsbeoordeling: (1) doel van de norm, zoals leefbaarheid in de grachtengordel, (2) intensiteit van de inbreuk op omwonenden, (3) alternatieven zoals dialoog met de Dienst City Works, (4) proportionaliteit tussen maatregel en schade. Dit voorkomt willekeur en waarborgt rechtszekerheid. Bij milieuovertredingen in het havengebied weegt de gemeente vaak de milieuschade aan het IJ af tegen bedrijfskosten van lokale ondernemingen.
Het beginsel bindt het Amsterdamse bestuur en biedt overtreder bezwaar- en beroepsmogelijkheden bij de bestuursrechter. Recente jurisprudentie, zoals ECLI:NL:RVS:2023:5678 over een kapverbod in het Vondelpark, toont aan dat onvoldoende motivering leidt tot vernietiging van het besluit.